we vormen de honingraat met pijn in onze kaken
nectar sijpelt over onze vingers, onze polsen
langs de aders blauw zichtbaar op onze onderarmen
onze handpalmen plakken samen alsof we vergroeien
we bouwen onszelf in en houden het huis in stand
buiten slaan de golven ruw tegen onze muren
we likken onze vingers en kijken naar de schemering
de witte schuimlaag op het water
we willen duiken maar we weten niet hoe
zien de zon die als een perzik boven water drijft
we willen het vel van het vlees afwrijven
de pit als penseel gebruiken, het sap van de perzik als verf
we willen duiken en wat we tegenkomen oranjeroze schilderen
kleur zacht als beurse huid, als aquarel
en samen in het vruchtvlees verdwijnen
honing in de vorm van fruit valt traag in onze monden
onze tongen in de lucht, alsof we honden zijn
hongerig en enthousiast, niet wetend wat we krijgen
blozende wangen en plakkerige neuzen tegen elkaar gedrukt
we laten onze lippen met de pitten vergroeien
we willen de honingraat doen smelten, andere bloemen ontdekken
onze neuzen in nieuw stuifmeel drukken en blijven inhaleren
het sap van de perziken drinken voor we de pitten doorslikken
het schuim van de golven scheppen en het water leren kennen
de honing van onze lichamen wassen
loom en plakkerig marcheren we, als slappe stroopsoldaten
we laten de wanden intact, gevoelig en kwetsbaar als ze zijn
we willen weten wat de diepte is voor we onszelf verliezen
we onderhouden de korf, samen vullen we de kamers
en sluiten ze een voor een af, hopend dat er een einde aan komt
Tekst & Beeld: Merit Vessies